Lillya schuift het gordijn opzij en voelt de kou door het raam heenkomen. Voor een tel kijkt ze in de reflectie van haar eigen bleke ogen, voordat ze de bomen aan de andere kant van het glas ziet. De sneeuw weerkaatst het weinige licht dat er is. Donker maar niet donker. De zon laat zich maar een paar uur per dag zien in deze donkerste maand van het jaar. Resoluut draait Lillya zich om en trekt het gordijn mee terug. Met haar roze sneeuwschoenen stompt ze naar de voordeur van haar blokhut.
‘Brutus, Bella…. Kom!’ Ze blikt over haar schouder. Een kleine, licht grijze wolf komt aangerend, haar nagels tikken op de houten vloer. Kort daarachter volgt een grotere donkere versie. ‘Rustig Brutus’ haast ze, en doet een stap richting de wolven. Brutus stuift langs Bella heen en stoot tegen een bijzettafel. In de seconde dat deze nog op de poten schommelt, zet Lillya hem haastig recht.
‘Rustig, we gaan naar buiten’ sust ze. Terwijl beide wolven om haar heen drentelen, trekt ze haar jas aan. De extra warmte bittere noodzaak voor degene zonder vacht. Zodra ze de deur achter zich dichttrekt, stuiven Bella en Brutus het pad over. De deur gaat niet op slot. Niemand die hier komt.
Met een lach verborgen achter haar kasjmier sjaal, ziet ze de beide wolven verdwijnen. Lillya weet, hoe ver ze ook lopen, ze vinden haar altijd terug. Zonder beide viervoeters zou de eenzaamheid aan haar vreten. Zoals het al die jaren geleden deed.
In een winter net als deze, had ze op een van haar lange wandelingen een bloedspoer gevonden. Rode pootafdrukken die fel afstaken tegen de sneeuwdeken dat de avond ervoor gevallen was. Ze was de afdrukken gevolgd en had gezien waar de wolven door hun poten waren gezakt, om daarna weer verder te lopen. Uiteindelijk had ze hen gevonden, verscholen achter een omgevallen boom waarvan de bast volledig bedekt was met sneeuw. Zodra ze hen zag, wist ze dat ze dood aan het gaan waren. Ze voelde hun haperende hartslag door de ijzige lucht tot haar komen. Zodra ze haar zagen, wisten ze dat ze anders was. De grotere van de twee stond na enkele pogingen wankelend op zijn poten om de ander af te schermen. Dat was het moment dat Lillya besloot. Ze zouden sterven, ze zouden leven. Ze zouden worden zoals zij. Met haar handen uitgestrekt, knielde ze voor hen neer. Instinctief wisten de wolven wat haar aanbod betekende en ze accepteerden.
Ze had verwacht dat de wolven verder zouden trekken door de uitgestrekte bossen van het reservaat. Ze waren haar echter, op een afstand, gevolgd naar haar blokhut. Nadat ze zich drie dagen rondom de hut hadden schuilgehouden, kwamen ze naar binnen en waren niet meer van haar weggegaan. Waar ze eerst maanden in het woud doorbracht zonder haar eigen stem te horen, had ze nu familie om mee te praten.
De sneeuw knarst onder haar schoenen terwijl ze de enige toegangsweg van haar terrein afloopt. Het ritmische geluid van haar voetstappen wordt af en toe onderbroken door de roep van een uil. Ze pakt een tak van de grond en hupt een paar stappen naar voren terwijl ze om zich heen zwaait.
‘En garde!’ lacht ze. Door de bomen heen ziet ze Brutus naar haar kijken, zijn kop schuin. ‘Ja, ik kom al’. Zijn zucht klinkt verdacht veel als gegniffel en ze loopt van de weg het bos in. Op gevoel weet ze waar haar paden lopen, gemaakt door jaren van wandelingen. De sneeuw om haar heen verandert daar weinig aan. De bomen sluiten haar in terwijl ze dieper en dieper het bos in trekt. De ijzige geur van sneeuw en dennennaalden komen door haar sjaal heen en even staat ze stil om gewoon diep adem te halen. Misschien zal ze vandaag naar de Adelaarsklif gaan. Misschien ook niet. In ieder geval die kant op. Ze fluit een harde schelle toon en hoort het gehuil van Bella en Brutus als antwoord. Ze kijkt naar waar het geluid vandaan komt.
‘Blijkbaar hebben ze hetzelfde idee.’ Lillya begint richting de wolven te lopen. Om de bomen heen stappend, sommige nog breder dan dat zij lang is, volgt ze de route die ze in haar hoofd heeft. De rust om haar heen is de rust die elk jaar weer terugkomt. De meeste dieren zijn in een winterslaap, of zijn de zon achterna gegaan. De wind is nergens te bekennen, net als de wolken. Ze loopt voor uren terwijl ze haar hand langs alle bomen op de weg houdt. De basten grof en verweerd. Bella en Brutus lopen dan weer naast haar, dan weer vooruit. Ze voelt het avond worden, maar voor haar ogen maakt het nog minder wordende licht niet uit. Zien doet ze toch.
Wanneer de ruimte tussen de bomen breder wordt, stopt ze. De stilte voelt hier onnatuurlijk, niet meer de stilte van het bos. Lillya voelt een nerveuze energie achter haar borstbeen opkomen. Ze fluit twee keer kort en hoog. Nog voordat het geluid stopt, schieten Bella en Brutus naast haar.
‘Waak.’ Fluistert ze. Beide wolven bukken in een aanvalspositie, ieder aan een kant. Lillya haalt diep adem en sluit haar ogen terwijl ze naast de wolven hurkt. Ze voelt een ijzige wind opkomen richting de weg die ze niet van plan was te nemen. Wat is daar? Ze doet haar handschoen uit en draait haar palm naar waar de wind heen gaat. Een scherpe tinteling in haar hand doet haar bloed warmen. Daar is prooi. Op nog geen kilometer afstand. Ze laat de tinteling als een deken om haar heen vallen. Ze likt haar lippen terwijl haar honger wakker wordt.
Een onnatuurlijke grom komt over haar lippen, aangesterkt door die van beide wolven. Met een handgebaar stuurt ze Bella en Brutus naar voren, ieder een flank. Lillya loopt recht op haar doelwit af. Haar voeten verplaatsen zich sneller dan zichtbaar is, niet langer geluid makend wanneer ze op de sneeuw stapt. De omgeving vervaagt terwijl haar route voor haar oplicht. Ze stapt over takken, rondom bomen, springt over een sneeuwkonijn dat verstijfd blijft zitten. Een schreeuw klinkt door de nacht. Lillya stopt.
‘Oh my… ‘ fluistert ze tegen niemand. ‘Wat is dat?’
Ze haalt diep adem en laat de geuren tot haar spreken. Een man. Een vrouw. Bloed. Angst. Ze haalt nogmaals diep adem en onderdrukt een giechel.
In een flits vervolgt ze haar weg voor de laatste tweehonderd meter, tot ze aan de rand van een open veld staat. Achter een boom die nog ouder is dan zij, houdt ze zich stil.
‘Jij stomme trut!’ een zware stem overstemt het geluid van klappen.
Lillya kijkt langs de stam over het veld. Daar, op een paar meter afstand staat een donkere gestalte. Als een beer torent hij boven een hoopje mens uit en laat zijn armen neerkomen.
‘Je gaat hier nooit meer weg’ buldert hij door terwijl hij nog een trap geeft.
Lillya krult haar lippen in een stille grom. Hij is groot. Zo groot. En hij verstoort haar mooie bos. Ze likt haar lippen en laat de nu brandende energie in haar borstkast uitspreiden naar de rest van haar lichaam. Haar ledematen verlengen en ze voelt het vlees wegtrekken totdat alleen spieren en pezen over zijn. Haar vingers vormen zich naar klauwen met glanzende zwarte nagels. Haar huid krijgt een grijze zweem met zwarte plekken van rot. En ze voelt zich sterk. De wind op haar tanden laten haar weten dat ze geen lippen meer heeft en met haar tong gaat ze elke individuele tand af. Haar kleding vervaagt naar een witte voddenjurk met gaten, maar kou voelt ze niet.
Ze bekijkt haar prijs. De gestalte is gaan lopen en trekt een vrouw aan haar haren mee. Een fragiel blond geval in gescheurde kleren. Het gejammer van de vrouw bereikt haar oren. Lillya besteed er geen aandacht aan. De gestalte is waar het om draait. Groot. Krachtig. Zelfs met de dikke donkere kleding ziet ze de vorm van zijn spieren. Ze gooit haar hoofd in haar nek en huilt zoals Bella en Brutus haar geleerd hebben. Een antwoord van haar beide vrienden komt direct.
De gestalte stopt en laat de vrouw los. Verwildert kijkt hij om zich heen.
‘Shit.’ Hoort ze hem mompelen.
Lillya gromt. Haar verkorte stembanden geven de diepe toon van een manische beer. Ze ziet de gestalte nog steeds rondom zich kijken terwijl hij haastig wegloopt. De vrouw zo goed als vergeten. Ze gromt nogmaals, luider nu, en stapt achter de boom vandaan. Langzaam zet ze haar lange benen stap voor stap in de sneeuw waar ze met haar nu blote voeten in wegzakt. Een grijns verspreid zich op haar gezicht.
Als in slow motion draait de gestalte naar haar toe en verstijft.
Lillya zwaait naar hem.
Hij schreeuwt. En schreeuwt.
Hij draait zich om en rent naar de bomen toe met een snelheid onwaarschijnlijk bij zijn omvang. Lillya kijkt hem na en loopt het veld verder op. Met steeds grotere stappen bouwt ze langzaam haar vaart op, tot ze die van de man evenaart en springt over het hoopje vrouwmens heen.
Ze huilt nogmaals voor Brutus en Bella.
De man verdwijnt tussen de bomen. Brutus gromt. De man schreeuwt. Ze voelt zijn richting veranderen en past die van haar aan. De adrenaline verzadigt haar lichaam en ze lacht kakelend. Ze stapt rondom de bomen, met haar klauwen krassen achterlatend op de stam.
Bella verschijnt naast haar. Haar glanzende grijze vacht vervangen door een vale witte. Het deel van haar oren dat niet is weggerot, staan recht omhoog. Tanden scherper dan dat die van een wolf horen te zijn, zijn zichtbaar terwijl ze met een halve tong uit haar bek mee rent.
‘Kom meis’ moedigt Lillya aan met een stem als grind.
Ze hoort haar prooi op een kleine afstand. Lillya versnelt en loopt in een flits rondom hem. Ze blokkeert zijn weg en ziet hem naar haar toe lopen, over zijn schouder kijken naar Brutus die hem op zijn hielen zit. Hij blikt naar voren. Zijn gezicht bevriest terwijl zijn benen nog drie stappen doorgaan. Lillya buigt diep door haar te lange benen en overbrugt de afstand in één sprong. Ze land bovenop hem en laat haar klauwen diep in zijn borstkast zinken. Brutus vliegt zijn zij in en laat zijn tanden door de dikke jas zinken in het vlees dat eronder zit. De man schrikt uit zijn bevroren staat en slaat met zijn armen om zich heen. Hij rijkt naar Lillya’s nek, maar zijn armen zijn te kort. Lillya haalt haar klauwen naar beneden en breekt de ribben die ze onderweg tegen komt. Ze scheurt willekeurige stukken vlees af en gooit die achter haar. Bella zet haar tanden in een van de benen die nog rond spartelt. Lilly sluit het nog kloppende hart in haar pezige klauwen en trekt het los van de aders. Het bloed druipt over haar arm terwijl ze haar tanden in het hart zet. Het weke vlees wijkt voor haar scherpe tanden terwijl de honger eist dat ze het voedt. Pas wanneer het hart helemaal weg is, zit ze met voldoening naar achter en kijkt naar de wolven. De honger is weg.
‘Oh jij was lekker’ Lillya smakt en likt met haar tong het bloed langs haar tanden op. ‘Ik denk dat ik je Bert noem. Dank je voor het eten Bert.’ Haar schelle lach echoot in de nacht en overstemt het geluid van de wolven die nog aan het eten zijn. Met haar klauwen aait ze Bella vanaf haar magere rug tot aan haar kale staart. ‘Eet maar lekker door. Ik ga alvast terug.’ Bella blikt kort achterom voordat ze haar tanden in een ander stuk van Bert zet. Lillya kijkt naar de verschillende delen van Bert die tussen de takken liggen. Ze pakt er een aantal op. ‘Een snack voor onderweg’ glundert ze.
Op haar gemak loopt Lillya terug naar de open vlakte in het bos, haar buit nog in haar handen. Langzaam transformeert ze terug. Haar huid, lippen en tanden weer die van een jonge vrouw. De sneeuwkleding terug om weer te beschermen tegen de kou, voetstappen die weer knarsen in de sneeuw. De wolven zijn nog aan het wroeten in Bert, terwijl Lillya het veld oploopt. De maan schijnt op het hoopje mens precies waar Bert haar had achtergelaten. Zo zwak.
Lillya kijkt naar de vrouw aan haar voeten. Haar huid en kleding zijn kapot en besmeurd met bloed. Ze hoort haar haperende hartslag. Lillya hoeft niet diep te ademen om de geur te vangen. Ze ruikt lekker. De gescheurde stukken stof laten zien dat ze weinig vlees heeft.
‘…H…H…Help …me…’ komt het uit kapotte lippen.
Lillya staart haar een paar tellen aan.
‘Waarom?’ vraagt ze uiteindelijk.
Even doet de vrouw niets. Ze staart glazig uit haar ene oog dat niet dichtzit. Haar hand komt langzaam omhoog. Met vingers die in onnatuurlijke hoeken vastzitten, wijst ze naar Lillya.
‘Jij… was… monster?’ Stamelt ze.
‘Ja.’
De vrouw laat haar arm en hoofd vallen en begint te trillen.
Lillya lacht en hurkt naast het vrouwmens. Ze pakt haar misvormde hand, draait de pols om en ruikt aan het bloed dat vlak onder haar huid stroomt. Zoeter dan het koude bloed dat op de buitenkant zit. Ze likt de dunne huid en proef zout en paprika. Lillya voelt een lach om haar lippen vormen. Bert was wel een beetje bitter.
Een kreun gorgelt over de lippen van de vrouw. Haar hoofd vlak naast Lillya’s voeten.
‘… schoenen … roze.’
Lillya lacht nu hardop. Een geluid vol warmte in de ijzige nacht. Dit vrouwmens is leuk. Ze kijkt op het blonde hoofd neer en aait de klittende haren. Lillya pakt de kin van het vrouwmens beet en draait het hoofd zodat ze in het ene oog kan kijken. Ze kijkt ver voorbij het fysieke oog en ziet daarbinnen iets resoneren met haar eigen energie. Een honger anders dan die om te voeden grijpt als een klauw om haar hart. Jaren was ze alleen geweest, al oud toen het bos nog jong was. En dat was hoe het was, maar de wolven hadden het beter gemaakt. De wolven hadden haar gegeven wat ze niet wist dat ze miste. Zou meer nog beter zijn? Zou dit vrouwmens ook bij hun kunnen horen? Ze hoort het hart steeds langzamer kloppen.
‘Je bent dood aan het gaan.’ Stelt Lillya, ‘Wil je leven? Het kan, maar je moet er zelf voor kiezen.’
‘J…Ja…’ stamelt het vrouwmens
Lillya haalt haar vingers langs het gezicht. ‘Je kan nooit meer terug naar hoe het is. Nu niet en later niet.’
‘E… niets meer’
Lillya houdt het gezicht met beide handen vast en kijkt het vrouwmens seconden lang aan.
‘Wel, gekozen is gekozen.’ Lillya knipoogt.
Voor de tweede keer die avond roep Lillya de transformatie op. Haar ledematen verlengen, haar vlees verdroogt en haar tanden zijn weer als kleine messen. Ze kijkt het vrouwmens aan en ziet de horror diep in het groene oog. De schreeuw die zonder geluid uit haar mond komt. Het vrouwmens klauwt aan Lillya’s handen om haar gezicht.
Lillya blijft haar aankijken. Ze haalt diep adem en concentreert zich op de plek binnenin waar haar transformatie altijd begint. Ze opent haar liploze mond en schreeuwt. Ze schreeuwt met een volledige focus en onwrikbare wil. De brandende energie duwt ze via haar stem naar buiten. Het vrouwmens begint te trillen terwijl de energie als een deken om haar heen valt. Haar vlees verdroogt en de handen die eerst nog zonder kracht aan het spartelen waren, vormen zich naar pezige klauwen. Haar huid wordt langzaam grijzer en de rot begint in te zetten bij haar oren en keel. En Lillya blijft schreeuwen. Ze schreeuwt totdat ze iemand vasthoudt die net is als zij.
En dan is het stil.
Het vrouwmens staat op grijpt met haar klauwen naar haar buik. Uit haar mond komt een ijzingwekkend klagende kreet.
Lillya herinnert zich die eerste honger. Ze pakt de stukjes Bert die ze had meegenomen voor thuis en gooit ze naar het vrouwmens.
Nog voordat Lillya aanwijzingen kan geven, heeft het vrouwmens de eerste stukken vlees verscheurd. Lillya huivert als ze de tanden bot horen raken. Dat moet een rib zijn geweest. Blijkbaar een slonzige eter.
Wanneer de honger afgezwakt is, zakt het vrouwmens op de grond. Haar te lange ledematen hangen futloos langs het gammele lijf. Lillya drukt haar handen op de schouders. De energie die ze gebruikt om weer terug te veranderen, wakkert ook de verandering in haar nieuwe aanwinst aan. De jonge vrouw die net nog een hopeloos hoopje was, zit ongeschonden tegenover haar. Haar blonde haren wapperen mee met de wind die opsteekt. De kleding een kopie van wat Lillya draagt. Een nieuw paar bleek blauwe ogen staren Lillya verschikt aan.
‘Het went.’ Lillya haalt haar schouders op. ‘Dit is hoe het is nu. Je jaagt op prooi. Je eet. De rest leer ik je wel.’ Lillya staat op en trekt haar aanwinst mee omhoog.
‘Heb je al een naam?’ vragend kijkt ze het vrouwmens aan.
‘Bianca.’ Klinkt het zacht terug.
‘Nou Bianca, dit zijn Brutus en Bella.’
Ze wijst naar de wolven die zich achter hun gevoegd hebben. Weer in hun normale glanzende vacht. ‘ Laten we naar huis gaan. Een paar uur van hier staat mijn blokhut, je gaat het vast leuk vinden.’